Acts 13

1En er waren te Antiochië, in de Gemeente, die daar was, enige profeten en leraars, namelijk Barnabas, en Simeon, genaamd Niger, en Lucius van Cyrene, en Manahen, die met Herodes den viervorst opgevoed was, en Saulus.
 profeten en Sommigen nemen deze twee woorden voor eene zaak, anderen onderscheiden de alzo, dat profeten geweest zijn die door ingeven des Heiligen Geestes buitengewone gaven hadden, om toekomende dingen te voorzeggen en de Heilige Schrift te verklaren; maar leraars, die gewone beroeping en gaven hadden om de gemeente in den gehelen godsdienst te onderwijzen en regeren. Zie 1Co 14:1 ; Eph 4:11 .
,
  Heródes Namelijk Herodes Antipas, die Johannes de Doper heeft gedood, Mat 14:1 ; Mar 6:14 ; Luk 3:19 , en Christus bespot en weder tot Pilatus gezonden heeft; Luk 23:11 . Waaruit blijkt dat deze Manahen een man van aanzien, ook naar de wereld geweest is.
2En als zij den Heere dienden, en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij af beiden Barnabas en Saulus tot het werk, waartoe Ik hen geroepen heb.
 dienden Het Griekse word Leitourgein, dat hier gebruikt wordt, betekent meest allerlei openbaren dienst doen, en wordt toegeschreven aan de overheden, Rom 13:6 , en de engelen, Heb 1:14 , en wordt hier daaronder verstaan de publieke dienst van predikatie of profetering, met de publieke gebeden en de bediening der sacramenten, met hetgeen daaraan kleeft.
,
 zeide de Heilige Namelijk door de voorzegde profeten.
,
 Zondert Mij Namelijk van den dienst dezer gemeente, waar andere leraars genoeg zijn, om hen te zenden naar de heidenen, waartoe Ik hen van het begin verordineerd heb; Act 27:16 , enz.
3Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, lieten zij hen gaan.
 opgelegd hebbende, Niet om hen daarmede tot apostelen te verkiezen, waartoe zij al tevoren van God verkoren waren, vs.1, en Act 9:15 , maar om hen in deze zending tot de heidenen met gebeden en oplegging der handen te versterken.
4 Dezen dan, uitgezonden zijnde van den Heiligen Geest, kwamen af tot Seleucië, en van daar scheepten zij af naar Cyprus.
  Seleucië, Dit was ene stad van Syrië, nabij Antiochië, gebouwd door den koning Seleucus, vanwaar men lichtelijk naar Cyprus kon overvaren.
5En gekomen zijnde te Salamis, verkondigden zij het woord Gods in de synagogen der Joden; en zij hadden ook Johannes tot een dienaar.
  Sálamis, Dit was ene stad van Cyprus, aan het oosten van het eiland tegenover Syrië, nu genoemd Famagosta.
6En als zij het eiland doorgegaan waren tot Pafos toe, vonden zij een zekeren tovenaar, een valse profeet, een Jood, wiens naam was Bar-jezus;
 Pafos toe, Dit was mede ene stad van Cyprus aan het westen van hetzelfde eiland.
,
  Bar-jezus; Dat is, een zoon van Jezus.
7Welke was bij den stadhouder Sergius Paulus, een verstandigen man. Deze, Barnabas en Saulus tot zich geroepen hebbende, zocht zeer het Woord Gods te horen.
 stadhouder Sergius Grieks Anthypatos; dat is, die daar gesteld was om met burgemeesterlijke macht het eiland vanwege het Romeinse rijk te regeren.
8Maar Elymas, de tovenaar ( want alzo wordt zijn naam overgezet), wederstond hen, zoekende den stadhouder van het geloof af te keren. 9Doch Saulus ( die ook Paulus genaamd is), vervuld met den Heiligen Geest, en de ogen op hem houdende, zeide:
 die ook Paulus genaamd is Tot nog toe is hij Saulus genaamd, en voortaan wordt hij, zo door Lukas, als door zichzelven in het opschrift zijner brieven Paulus genaamd. Degene nu, die bij de Hebreën en Syriërs Saulus genaamd was, die werd van de Romeinen en Grieken Paulus genaamd; zodat hij Saulus is genaamd geweest zolang hij onder de Joden, Syriërs en Arabieren verkeerd heeft, maar daarna, als hij door Gods bijzondere roeping voornamelijk tot de heidenen, dat is, tot de Romeinen en Grieken, is gezonden, heeft hij van dien tijd aan altijd den naam Paulus behouden, om bij hen te aangenamer te zijn, die hem door het huisgezin van Sergius Paulus, gelijk bij hen gewoonlijk, eerst schijnt te zijn gegeven.
10O gij kind des duivels, vol van alle bedrog, en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden te verkeren de rechte wegen des Heeren?
 O gij kind Grieks zoon; dat is, die den duivel, als een kind zijn vader, volgt en gehoorzaamt; Joh 8:44 .
,
 te verkeren Of, om te keren, en als op te graven, en te beletten dat men daarop niet kan gaan. Of, te verdraaien, krom te maken.
11En nu zie, de hand des Heeren is tegen u, en gij zult blind zijn, en de zon niet zien voor een tijd. En van stonde aan viel op hem donkerheid en duisternis: en rondom gaande, zocht hij, die hem met de hand mochten leiden.
 de hand des Heeren Dat is, bestraffende hand, of kracht des Heeren.
,
 donkerheid en Dat is, blindheid; want den blinde is alles donker en duister.
12Als de stadhouder zag, hetgeen geschied was, toen geloofde hij, verslagen zijnde over de leer des Heeren. 13En Paulus, en die met hem waren, van Pafos afgevaren zijnde, kwamen te Perge, een stad in Pamfylië. Maar Johannes, van hen scheidende, keerde weder naar Jeruzalem.
 Paulus, en Grieks die omtrent Paulus waren; door welke manier van spreken verstaan wordt, òf de persoon zelf, Joh 11:19 , òf die van zijn gezelschap, Luk 22:49 , òf beiden, Act 21:8 ; gelijk het hier ook genomen wordt, gelijk blijkt uit vs.16.
,
  Pamfylië Dit was een landschap in het vasteland van Klein-Azië, grenzende aan Cilicië.
,
 Johannes, van Toegenaamd Markus; Act 12:12 , Act 12:25 .
,
 keerde weder Dit schijnt van hem geschied te zijn uit menselijke zwakheid en verveling van reizen, of begeerte om zijne moeder en vrienden, Act 12:12 , te Jeruzalem te bezoeken; hetwelk van Paulus evenwel kwalijk genomen is; Act 15:38 .
14En zij, van Perge het land doorgaande, kwamen te Antiochië, een stad in Pisidië; en gegaan zijnde in de synagoge op den dag des sabbats, zaten zij neder.
  in Pisidië; Dit was een deel van Pamfylië, waar dit Antiochië in lag, alzo toegenaamd, om het te onderscheiden van het andere Antiochië in Syrië, waarvan zij uitgevaren waren, vs.1, 4.
15En na het lezen der wet en der profeten, zonden de oversten der synagogen tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van vertroosting, het volk in u is, zo spreekt.
 het lezen der Namelijk naar de loffelijke gewoonte der Joden in alle synagogen op alle sabbaten gebruikelijk. Zie vs.27, en Act 15:21 .
,
 de oversten Dezen waren enige priesters en ouderlingen des volks, die den kerkeraad uitmaakten in alle synagogen. Zie Mar 5:22 .
,
 vertroosting Of, vermaning.
16En Paulus stond op, en wenkte met de hand, en zeide: Gij Israëlietische mannen, en gij, die God vreest, hoort toe. 17De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren, en het volk verhoogd, als zij vreemdelingen waren in het land Egypte, en heeft hen met een hogen arm daaruit geleid.
 verhoogd, als Namelijk inzonderheid toen Hij al de wonderen deed in Egypte en al de plagen over Farao en zijn volk zond, om hen te verlossen.
,
 met een hogen Dat is met uitnemende kracht; Exo 13:16 ; Isa 63:12 .
18En heeft omtrent den tijd van veertig jaren hun zeden verdragen in de woestijn.
 hun zeden Dat is, hunne wederspannigheid, verzoekingen en murmureringen; Psa 95:8-9 ; Heb 3:8-9 .
19En zeven volken uitgeroeid hebbende in het land Kanaän, heeft Hij hun door het lot het land derzelve uitgedeeld.
 door het lot Of, tot een erfdeel gegeven.
20En daarna omtrent vierhonderd en vijftig jaren, gaf Hij hun rechters, tot op Samuël, den profeet.
 vierhonderd en vijftig jaren Deze vier honderd en vijftig jaren tellen sommigen van de geboorte van Izak tot op de richters, tussen welken tijd vier honderd en zeven en veertig jaren verlopen zijn, en voegen het woord daarna met het begin van vs.17, alsof hij zeide: Na de verkiezing van onze vaders, enz. Anderen achten dat dit woord daarna moet gevoegd worden met het einde van vs.17, dat is, beginnende van den uitgang der kinderen Israëls uit Egypte tot den dood van Samuël, welke tijd bijna vier honderd en veertig jaren bevat, gelijk te zien is 1Ki 6:1 , en dat Paulus, om een rond getal te noemen, daarom gezegd heeft omtrent vier honderd en vijftig jaren, gelijk dat in alle talen gebruikelijk is, wanneer het weinig min of meer is.
21En van toen aan begeerden zij een koning; en God gaf hun Saul, den zoon van Kis, een man uit den stam van Benjamin, veertig jaren.
 veertig jaren Namelijk hierin begrepen zijnde de jaren, die Samuël vóór en met Saul geregeerd had.
22En dezen afgezet hebbende, verwekte Hij hun David tot een koning; denwelken Hij ook getuigenis gaf, en zeide: Ik heb gevonden David, den zoon van Jesse; een man naar Mijn hart, die al Mijn wil zal doen. 23Van het zaad dezes heeft God Israël, naar de belofte, verwekt den Zaligmaker Jezus;
 naar de belofte, Namelijk aan David gedaan; 2Sa 7:12-13 ; Psa 89:21 , en Psa 132:11 ; Isa 11:1 ; Act 2:30 ; Rom 1:3 ; 2Ti 2:8 .
24Als Johannes eerst al den volke Israëls voor Zijn aankomst, gepredikt had den doop der bekering.
 voor Zijn Grieks voor het aangezicht Zijner komst; dat is, voor het aanschijn van Jezus, die nu gekomen was.
25Doch als Johannes den loop vervulde, zeide hij: Wien meent gijlieden, dat ik ben? Ik ben de Christus niet; maar ziet, Hij komt na mij, Wien ik niet waardig ben de schoenen Zijner voeten te ontbinden.
 vervulde, zeide Dat is, nog bezig was om Zijn loop te vervullen; Joh 1:19 .
26Mannen broeders, kinderen van het geslacht Abrahams, en die onder u God vrezen, tot u is het woord dezer zaligheid gezonden.
 kinderen van Grieks zonen.
,
 tot u is Namelijk eerst en vooral, vs.46.
27Want die te Jeruzalem wonen, en hun oversten, Dezen niet kennende, hebben ook de stemmen der profeten, die op elken sabbat dag gelezen worden, Hem veroordelende, vervuld;
 de stemmen der Dat is, de voorzegging der profeten dat Hij lijden moest en alzo ingaan in Zijne heerlijkheid; Luk 24:25-26 .
28En geen oorzaak des doods vindende, hebben zij van Pilatus begeerd, dat Hij zou gedood worden.
 oorzaak des Of, schuld des doods.
29En als zij alles volbracht hadden, wat van Hem geschreven was, namen zij Hem af van het hout, en legden Hem in het graf.
 het hout, en Namelijk van het kruis; Act 5:30 , en Act 10:39 ; 1Pe 2:24 .
30Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; 31Welke gezien is geweest, vele dagen lang, van degenen, die met Hem opgekomen waren van Galilea tot Jeruzalem, die Zijn getuigen zijn bij het volk.
 vele dagen lang, Namelijk veertig dagen na Zijne verrijzenis tot Zijne hemelvaart toe.
,
 die met Hem Namelijk van Zijne apostelen en andere discipelen tot vijf honderd toe; zie 1Co 15:5-6 .
32En wij verkondigen u de belofte, die tot de vaderen geschied is, dat namelijk God dezelve vervuld heeft aan ons, hun kinderen, als Hij Jezus verwekt heeft.
 verkondigen u Grieks Evangeliseren.
,
 verwekt heeft Dat is, in de wereld gezonden heeft om het werk der verlossing te volbrengen; Act 3:22 .
33Gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
 heden heb Ik Dit wordt verstaan van de eeuwige geboorte des Zoons uit den Vader en van de openbaring deszelven in de volheid des tijds. Waarvan zie nadere verklaring in de aantekeningen, Heb 1:5 , en Heb 5:5 .
34En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, alzo dat Hij niet meer zal tot verderving keren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal ulieden de weldadigheden Davids geven, die getrouw zijn;
 tot verderving Dat is, tot het graf, waar de lichamen plegen te verderven en te verrotten.
,
 Davids geven, Dat is, die David beloofd zijn van het eeuwig koninkrijk, dat God door dezen Zijnen Zoon zou oprichten, waartoe Zijne opstanding uit de doden nodig was; Luk 1:31-32 .
,
 getrouw zijn; Dat is, vast en onbeweeglijk.
35Waarom hij ook in een anderen psalm zegt: Gij zult Uw Heilige niet over geven, om verderving te zien.
 Uw Heilige niet Dat is, het lichaam uws Heiligen, dien Gij geheiligd hebt om te zijn een Verlosser uws volks. Zie Act 2:27 .
36 Want David, als hij in zijn tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen, en is bij zijn vaderen gelegd; en heeft wel verderving gezien;
 den raad Gods Dat is, de voorzienigheid Gods in het regeren Zijns volks, als profeet en koning.
37Maar Hij, Dien God opgewekt heeft, heeft geen verderving gezien.
 Hij, Dien God Namelijk de heilige, of geheiligde, van wien hij profeteert.
38Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving der zonden verkondigd wordt;
 Dezen u vergeving Namelijk Jezus, dien Hij verwekt heeft tot een Zaligmaker, en uit de doden heeft opgewekt.
39En dat van alles, waarvan gij niet kondet gerechtvaardigd worden door de wet van Mozes, door Dezen een iegelijk, die gelooft, gerechtvaardigd wordt.
 door de wet Grieks in; gelijk ook in het volgende, dat is, noch door de wet der zeden, die wel de zonde en vervloeking aanwijst, maar niet hoe zij weggenomen worden, Rom 8:3 ; noch door de wet der ceremoniën, die wel een schaduw voorstelde van de reiniging der zonden, doch de kracht zelve in zich niet had, maar alleen ons wees tot dien, die het lichaam was van al deze schaduwen, Jezus Christus. Zie Heb 10:1 , enz.
40Ziet dan toe, dat over ulieden niet kome, hetgeen gezegd is in de profeten:
 in de profeten Dat is, in het boek der kleine profeten, namelijk Hab 1:5 . Zie Act 7:42 . Hoewel ook sommigen menen dat niet alleen deze plaats, maar ook Isa 28:14 , hier zouden tezamen aangehaald worden, waar het woord verachters uitgedrukt wordt.
41Ziet, gij verachters, en verwondert u, en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk, hetwelk gij niet zult geloven, zo het u iemand verhaalt. 42En als de Joden uitgegaan waren uit de synagoge, baden de heidenen, dat tegen den naasten sabbat hun dezelfde woorden zouden gesproken worden.
 als de Joden Of en als zij [namelijk Paulus en Barnabas] uitgegaan waren, uit de synagoge der Joden.
,
 de heidenen, Namelijk Jodengenoten, of andere godsdienstige heidenen, die daar in de synagoge waren om de wet te horen. Zie vs.43.
,
 tegen den naasten Of, op den tussen sabbat ; dat is, op de dagen tussen den sabbat; omdat het schijnt dat Paulus en Barnabas tussen beide ook met vele heidenen gehandeld hebben, waaruit tegen den naasten sabbat deze toeloop des volks is gerezen, vs.44.
43En als de synagoge gescheiden was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige Jodengenoten Paulus en Barnabas; welke tot hen spraken, en hen vermaanden te blijven bij de genade Gods.
 bij de genade Gods Dat is, bij de leer der genade door Jezus Christus verworven, waarvan hij gesproken had vs.38,39, en dat tegen de leer der Farizese Joden, die de rechtvaardigheid uit de wet dreven.
44En op den volgenden sabbat kwam bijna de gehele stad samen, om het Woord Gods te horen. 45Doch de Joden, de scharen ziende, werden met nijdigheid vervuld, en wederspraken, hetgeen van Paulus gezegd werd, wedersprekende en lasterende. 46Maar Paulus en Barnabas, vrijmoedigheid gebruikende, zeiden: Het was nodig, dat eerst tot u het Woord Gods gesproken zou worden; doch nademaal gij hetzelve verstoot, en uzelven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, ziet, wij keren ons tot de heidenen.
 niet waardig oordeelt, Dat is, onwaardig en hardnekkig verklaart en betoont te zijn.
47Want alzo heeft ons de Heere geboden, zeggende: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij zoudt zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste der aarde.
 tot een licht Deze woorden worden Isa 49:6 van Christus gezegd, en worden door de apostelen zeer wel op hun dienst gepast; want overmits de Joden Christus, die hun van de apostelen verkondigd werd, verwierpen, zo volgde dan dat zij Christus voortaan den heidenen moesten voordragen, denwelken hij ook van den Vader tot een licht gesteld was.
48Als nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich, en prezen het Woord des Heeren; en er geloofden zovelen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven.
 geordineerd Dat is, van God verkoren en van Hem tot het eeuwige leven geschikt waren, gelijk dit woord alom in de Heilige Schrift betekent. En dit wordt hier niet alleen van deze eene predikatie van Paulus, maar van den gedurigen voortgang en de gestadige vrucht des Evangelies gezegd, gelijk blijkt vs.49. Zie Rom 8:29-30 , en Rom 9:23 , en Rom 11:5-7 , en elders.
49En het Woord des Heeren werd door het gehele land uitgebreid. 50Maar de Joden maakten op de godsdienstige en eerlijke vrouwen, en de voornaamsten van de stad, en verwekten vervolging tegen Paulus en Barnabas, en wierpen ze uit hun landpalen.
 godsdienstige Dat is, die van aanzien waren, en den Joden en hun godsdienst toegedaan; door welke zij de voornaamste regeerders van de stad tegen de apostelen door een verkeerde ijver opmaakten.
51Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen dezelve, en kwamen te Ikonium.
 schudden het stof Namelijk naar het bevel van Christus; Mat 10:14 ; Mar 6:11 ; Luk 9:5 ; Act 18:6 .
,
  Ikónium Dit was ene stad van Lycaonië, bij den berg Taurus, waarvan zie Act 14:6 , Act 14:11 .
52En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met den Heiligen Geest.
Copyright information for DutSVVA